Mummificering
Vroeger mummificeerden men de Farao's van Egypte. Eerst werden de hersenen zoveel mogelijk met een kromme haak via de neusgaten uit de schedel gepeuterd. Wat was blijven zitten werd zo met een kruidenmengsel opgelost. Vervolgens werd langs een van de zijden van het lichaam met een mes van veursteen een snede gemaakt zodat de ingewanden er een voor een konden worden uitgehaald. De buikholte werd grondig gereinigt en uitgespoeld, eerst met palmwijn en dan met een extrakt van fijngestampte kruiden. Daarna werd de holte volgestopt met gesorteerde en gekneuzde mirrekorsels, kassies en alle andere sooren geurwerk (behalve wierrook), en naaiden ze alles dicht. Als dat klaar was bedekten ze het lijk helemaal met natron dat ze 70 dagen (en geen dag langer) laten inweken. Waneer deze tijd was verstreken, werd het lijk gewassen en van top tot teen gewikkeld in fijn linnen dat aan repen was gesneden en aan de onderzijde was ingesmeerd met gom, in Egypte het gewone vervangmiddel voor lijm. In die toestant werd hij/zij aan de familie teruggegeven, die hadden ondertussen een grote kist laten bouwen in de vorm van een mens. Deze kist werd in de grafkamer rechtop tegen een muur geplaatst.
De ingewanden werden in 4 speciale potten gelegt, de "kanopen". Deze potten hadden deksels in de vorm van een valkenkop, een jakhalskop, een baviaankop en een mensenhoofd. Het hart liet men in het lichaam achter. Men werd alleen in het dodenrijk toegelaten als men in het leven geen zonden had begaan. Hij die er geen had begaan, had een licht hart. Men geloofde dat op weg naar het dodenrijk het hart werd gewogen, was het licht dan werd je toegelaten tot het dodenrijk. Maar woog je hart te zwaar, dan werd je onmiddellijk gestraft door `de verslinder van de doden’.
De ingewanden werden in 4 speciale potten gelegt, de "kanopen". Deze potten hadden deksels in de vorm van een valkenkop, een jakhalskop, een baviaankop en een mensenhoofd. Het hart liet men in het lichaam achter. Men werd alleen in het dodenrijk toegelaten als men in het leven geen zonden had begaan. Hij die er geen had begaan, had een licht hart. Men geloofde dat op weg naar het dodenrijk het hart werd gewogen, was het licht dan werd je toegelaten tot het dodenrijk. Maar woog je hart te zwaar, dan werd je onmiddellijk gestraft door `de verslinder van de doden’.